1 mei idealen

1meiOp de Dag van de Arbeid werd er in het Visserijmuseum
traditioneel rode poon gegeten. Met dank aan de gastvrijheid van Geertje en Johan Combee! Het vis eten werd vooraf gegaan door een discussie over de plaatselijke, provinciale en landelijke politiek met Tweede Kamerlid Henk Leenders (PvdA). Ik mocht de spits afbijten. Hierbij volgt een weergave van mijn inleiding over het Nederlandse poldermodel afgesloten met een pleidooi voor zachter werken.

Van Jan Luiten van Zanden en Maarten Prak (beide verbonden aan de Universiteit Utrecht, leerstoel Sociale en Economische Geschiedenis) verscheen onlangs het boek ‘Nederland en het Poldermodel’.  Luiten van Zanden & Prak worden wel neergezet als de Nederlandse Piketty,  de Fransman die met zijn boek ‘Het Kapitaal’ de groeiende vermogensongelijkheid aan de kaak stelde. Luiten van Zanden & Prak richtten zich in hun onderzoek met name op inkomensongelijkheid. Dit doen ze door wereldwijd data te verzamelen, deze vervolgens te standaardiseren zodat onderlinge economische vergelijkingen mogelijk worden.  De vraag die in het boek ‘Nederland en het Poldermodel’  wordt gesteld is hoe het mogelijk is dat Nederland een Gouden Eeuw heeft gekend. Hoe kan het dat een imperium als China in het jaar 1000 het grootste ter wereld was en eeuwen later zo’n ieniemienie mogendheid als De Republiek uit kon groeien tot de machtigste wereldstaat.

Luiten van Zanden & Prak noemen drie oorzaken:

  1. Een open samenleving waarin geen absolute vorst is. Denk aan de Opstand (1568-1648) tegen de Spaanse vorst. Ruimte voor maatschappelijke debat.
  2. Immigratie: zonder de komst van de kooplieden uit Antwerpen zou er geen bloeiende koopvaart (VOC) mogelijk zijn geweest.
  3. Gematigde ongelijkheid. Machtsevenwicht in politiek, sociaal en economisch opzicht. Het bestaan van een poldermodel waarin burgers zich verwant en verantwoordelijk voelen voor de staat. Een staat waarin belangengroeperingen als machtspartner worden erkend. De macht wordt gedeeld met deze belangengroeperingen, zoals de gilden (later vakbonden) en steden. Als lokaal voorbeeld noem ik het visrecht in 1362 verleend aan de poorters. In ruil voor het recht om te vissen, betalen de poorters het vroon (een vijfde deel van de opbrengst) aan de heer (Diederik Loef van Horne). Het poldermodel heeft zijn wortels in de late middeleeuwen. Frappant is de opkomst van de steden in de Noordelijke Nederlanden. Wat hierbij geweldig heeft geholpen, is het feit dat de pest rond 1349 driederde van de bevolking van de steden in Europa wegvaagde, met uitzondering van de steden in de Noordelijke Nederlanden. Het poldermodel werkt weliswaar traag, maar is wendbaar en koersvast. De auteurs wijzen anno nu op het risico van afbraak van georganiseerde verbanden, zoals politieke partijen en vakbonden die het fundament van het poldermodel vormen. De vraag is wat er voor in de plaats kan komen. Te zien is de opkomst van nieuwe economische en sociale verbanden, zoals ZZP’ers die zich verenigen in broodfondsen (een soort ziekteverzekering) en kredietunies. Een kredietunie is een coöperatie van MKB-ondernemers die via een gemeenschappelijke kas geldmiddelen ter beschikking stellen en MKB-ondernemers die geld lenen uit deze kas. Nieuwe vormen van solidariteit dus in de vorm van aloude coöperaties.

De door Piketty en Luiten van Zanden & Prak gesignaleerde ongelijkheid is met name een enorm probleem in de Verenigde Staten. Maar ook in Nederland moeten we het niet uit de hand laten lopen. De bewustwording ervan is belangrijk en gaat zeker doorwerken in de belastinghervorming die op stapel staat.

Ondanks de groeiende ongelijkheid zijn Luiten van Zanden & Prak optimistisch over de toekomst.

Zo is er minder armoede dan dertig jaar geleden wereldwijd gezien. De geschiedenis kun je niet verander; het pad dat voor je ligt wel. In een wereld van groeiende ongelijkheid is het mogelijk tegenwicht te bieden. Niet altijd met rasse schreden, maar met kleine stapjes richting je ideaal. Op de Dag van de Arbeid denk ik daarbij aan Werk voor Allen, de naam van ons werkvoorzieningschap. Deze kreet past ruim 60 jaar na oprichting ervan nog steeds prima bij het uitgangspunt van de Participatiewet: werk voor iedereen.  Geen parkeerplaatsen, maar echt werk in het ‘normale’ bedrijfsleven en bij de overheid. En voor de mensen waarvoor dat allemaal te snel gaat, op een beschutte werkplek.

De inleiding wordt afgesloten met een pleidooi voor zacht werken. Geen vrijbrief om lui te zijn, maar werk met de focus op goed in plaats van snel. ‘In deze tijd van snelle veranderingen zal het ook wel nodig zijn dat we sneller gaan denken?’ werd in 1917 aan auteur en Nobelprijswinnaar Boris Pasternak gevraagd, terwijl Rusland in hoog tempo veranderde door de Russische Revolutie. ‘Integendeel’, antwoordde Pasternak. ‘In een tijdperk van snelheid moet men langzaam denken.’Nu, een eeuw later is dat relevanter dan ooit. Langzaam denken, reflecteren is de enige manier om alle veranderingen te begrijpen en ze te helpen vormen.’

Waar ben je naar op zoek?